Gerechtshof oordeelt dat man onwaardig is en niet mag erven na moord

Gerechtshof oordeelt dat man onwaardig is om te erven na moord op zijn vrouw.

Een man heeft zijn vrouw om het leven gebracht en wordt door de rechtbank ontoerekeningsvatbaar verklaard. Hoewel hij geen strafbaarheid draagt vanwege een ziekelijke stoornis, wordt hem wel tbs opgelegd. De vrouw had geen testament en de man is de enige erfgenaam. De broer van de vrouw stelt dat de man onwaardig is om te erven vanwege de moord. De rechtbank oordeelt echter dat de man niet onwaardig is omdat er geen onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling is.

In hoger beroep oordeelt het hof echter anders. Het hof interpreteert de wetsbepaling over onwaardigheid anders dan de rechtbank en betrekt daarbij artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op familieleven beschermt. Het hof vindt dat het belang van de broer om het familieleven te beschermen niet in evenwicht is met het belang van de man om te erven, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak.

Het hof benadrukt dat de man de vrouw op gruwelijke wijze heeft omgebracht en zich jarenlang agressief en grensoverschrijdend heeft gedragen tegenover haar, de broer en de familie. Hij heeft haar geïsoleerd en zich op agressieve wijze bemoeid met de afwikkeling van de nalatenschap van de ouders van de vrouw en de broer. Het hof vindt dat in deze zaak de wet, met inachtneming van artikel 8 EVRM, zo moet worden geïnterpreteerd dat een strafrechtelijke veroordeling niet noodzakelijk is om onwaardig te worden verklaard. De eis van een strafrechtelijke veroordeling wordt in deze zaak buiten beschouwing gelaten. Concluderend oordeelt het hof dat de man onwaardig is om te erven van de vrouw, ondanks zijn ontoerekeningsvatbaarheid en het ontbreken van een strafrechtelijke veroordeling.