Foto ter illustratie. © Pexels / Pixabay

Verdachte krijgt van Nederlandse rechter 12 jaar cel voor oorlogsmisdrijven in Syrië

Den Haag – Vandaag heeft de rechtbank een 36-jarige man veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf voor misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven gepleegd in Syrië gedurende de periode 2011-2017.

In die tijd beschouwde de rechtbank de situatie in Syrië als een niet internationaal gewapend conflict tussen de troepen van het Assad-regime en het door jihadistische bewegingen gesteunde Vrije Syrische leger. De veroordeelde was lid van Liwa al-Quds, een militie die de demonstraties onderdrukte en actief deelnam aan de gewapende strijd aan de zijde van het regime.

Liwa al-Quds, beschouwd als een criminele organisatie door de rechtbank, droeg bij aan misdrijven tegen de menselijkheid, waaronder het neerslaan van demonstraties en wederrechtelijke vrijheidsberoving van burgers. De veroordeelde had tot eind 2017 een leidinggevende positie binnen deze militie.

De rechtbank benadrukte de betrokkenheid van de veroordeelde bij ernstige misdrijven, waaronder de wederrechtelijke vrijheidsberoving, marteling en foltering van een Palestijnse man in 2013. De man was prominent lid van een oppositiecomité en werd gemarteld nadat hij was overgedragen aan de Syrische luchtmachtinlichtingendienst. Hierdoor is de veroordeelde medeplichtig aan deze gruweldaden.

De opgelegde gevangenisstraf van twaalf jaar weerspiegelt de buitengewone ernst van de gepleegde internationale misdrijven. Hoewel de misdrijven in Syrië zijn begaan, kon de Nederlandse rechter oordelen omdat het om internationale misdrijven ging en de man zich in Nederland bevond. De rechtbank in Den Haag is de enige rechtbank in Nederland die dergelijke zaken kan behandelen.

Wat betreft de schadevergoeding van € 40.000 die de Palestijnse man, een slachtoffer in deze zaak, heeft gevraagd, is deze vordering niet-ontvankelijk verklaard vanwege nader onderzoek dat buiten de bevoegdheid van deze strafzaak valt. De Palestijnse man heeft de mogelijkheid om deze vordering bij de burgerlijke rechter in te dienen.